Joris Helleputte: Architect, politicus en hoogleraar

Hoewel Joris Helleputte geboren is in een bescheiden bakkersgezin in 1852, is zijn levensloop te vergelijken met die van een Amerikaanse wonderboy. Na schitterende ingenieursstudies aan de Gentse Rijksuniversiteit (RUG) wordt hij op amper 22-jarige leeftijd door de Leuvense universiteit (KU Leuven) als hoogleraar ingehaald om de architectuuropleiding meer allure te geven. De jonge hoogleraar bouwt ook zelf een intense architectuurpraktijk uit. Zijn atelier in de Minderbroedersstraat wordt een centrum van ingenieuze neogotiek. Zijn huwelijk in 1882 met Louise Schollaert, zus van de vooraanstaande Leuvense politicus Franz Schollaert, bezorgt Helleputte nog meer maatschappelijk aanzien én fortuin. De welbespraakte hoogleraar engageert zich vanuit zijn traditionalistische visie in de strijd tegen het liberalisme en het socialisme. Zijn maatschappelijke betekenis ligt deels in zijn publieke functies van volksvertegenwoordiger, minister, stichter-voorzitter van de Boerenbond (1890) en de Belgische Volksbond (1891), en van voorzitter van de Vlaamse Katholieke Landsbond en het Davidsfonds. Maar hij komt vooral naar voren als de grote wegbereider van het corporatisme en de verzuiling waarin hij, via de standsorganisaties, een middel ziet tot beheersing van de volksklassen en tot adaptatie van de katholieke partij aan de democratie.
Door zijn maatschappelijke engagement belandde de architect haast vanzelf in de politiek. In 1889 werd hij voor het eerst volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Maaseik. Hoewel hij weinig affiniteit met dit gebied had, werd hij er keer op keer op overtuigende wijze verkozen, wat de hoogleraar de veelzeggende bijnaam “Keizer van Limburg” opleverde. In Limburg moest een klinkende naam als Helleputte de bevolking uit de armen van de vrijzinnige partijen houden toen de industrialisering er op het einde van de 19de eeuw doorzette. Na 18 jaar in het parlement werd de Leuvense hoogleraar in 1907 rijp geacht voor het ministerschap. Vijf maal zou hij een ministersportefeuille onder zijn hoede krijgen; Minister van Landbouw (1907-1908), Minister van Spoorwegen, Post en Telegrafie (1907-1910), Minister van Landbouw en Openbare Werken in 1910-1911 en 1912-1918. Ertussen was hij in 1912 Minister van Staat. Zijn laatste ambtstermijn was tijdens de Eerste Wereldoorlog, een periode waarin de oudere Helleputte het steeds moeilijker kreeg. Zijn sympathie met de grieven van de Vlaamse frontsoldaten werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Bovendien bleef Helleputte zich verzetten tegen een regering van nationale eenheid, samen met de vrijzinnige partijen. Door deze halsstarrige houding was zijn rol in de naoorlogse politiek uitgespeeld. Bovendien wogen de gevolgen van een auto-ongeval in 1916 zwaar door op de oude man. Bij de wederopbouw van de talloze vernielde kunstschatten na de oorlog was Helleputte nauwelijks betrokken. Na zijn overlijden in 1925 werd hij na een staatsbegrafenis te Leuven bijgezet in het (zelf ontworpen) familiegraf in de Parkabdij.
|
Het zal weinigen verbazen dat verscheidene bouwwerken in Leuven zijn gesitueerd, omdat deze stad Helleputtes uitvalsbasis was en een bolwerk van de hernieuwde katholieke beweging. Als architect schonk hij Leuven onder andere het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte (HIW), het aanpalende Leo XIII seminarie en zowat de hele Minderbroedersstraat (Vb Justius Lipsius). Het is opmerkelijk hoe Helleputte een rijkgevulde architectenpraktijk heeft weten te combineren met een actieve politiek-maatschappelijke loopbaan. Het historisch belang van Joris Helleputte, als gangmaker van de neogotiek en als wegbereider van de verzuiling, kan dan ook moeilijk overschat worden.
Geschreven door Bjorn Dubois |
Bovenstaand seminariegebouw werd ontworpen door Joris Helleputte, maar afgewerkt door zijn leerling Joseph Piscador. Volgende anekdote doet hieromtrent de ronde: de wapenschilden op het dak van de kapel waren enkele frivoliteiten die Piscador zich had gepermitteerd, tot groot ongenoegen van Helleputte. Laatstgenoemde zou tijdens de openingsplechtigheid van de kapel niet aanwezig geweest zijn vanwege dit meningsverschil.